Dienaar van het woord
21 oktober 2018 /
In het Parool schreef James Worthy een mooie column over taal. James Worthy is een pseudoniem van een in 1980 geboren Amsterdammer. En over Nederland gesproken, James merkt in die column op dat wij nooit geleerd hebben om van onze taal te houden. ‘We zijn er te bang voor. Op de middelbare school hebben we geleerd dat taal een monster is, een monster met twee scherpe klauwen: spelling en grammatica.’ En even verderop: ‘Als je in God of in onze taal gelooft, hangt er altijd een galg boven je hoofd. We zijn godvrezend en taalvrezend opgevoed. En van die galg hebben we nooit een schommel weten te maken.’ Einde citaat en tot zover James Worthy die er dus voor pleit om de angst voor het maken van fouten zowel in het gebruik van de taal als in het beleven van je geloof, achter je te laten. Ik wil er als iemand die zijn werkzame leven tot nu toe doorbracht in Godshuizen en aanpalende gebouwen en ook nog eens vanaf het moment dat hij kon lezen een eeuwigdurende liefde opvatte voor taal, graag wat gedachten aan toevoegen.
Juist de taal heeft mij geholpen om alle gelaagdheid en subtiliteiten die horen bij het innerlijk van een mens en ook bij de zogenaamde randzaken van het leven, te kunnen verwoorden. Als ik op één omschrijving van mijn vak gesteld ben, is dat de naam ‘dienaar van het woord’. Ik heb me nooit zo bekommerd om de vraag of dat het goddelijke woord is. Het woord op zich staat voor mij zowel voor de rijkdom van de bronnen van eeuwen geleden als van alle opgestapelde menselijke ervaringen van deze en voorbije tijden waar ik uitdrukking aan mag geven. Spreken of schrijven zijn voor mij ook telkens weer mij opnieuw laven aan het wonder van de taal. Iets is er namelijk pas als je het met één of meer woorden benoemt. Anders leidt dat iets een onopgemerkt bestaan. Donderdagavond na afloop van een toneelstuk hoorde ik iemand beweren dat alle mensen religieus zijn. Ik ben het daar niet mee eens. Liever zou ik zeggen dat het typisch menselijk is om betekenis te geven aan het leven, aan wat zich voordoet, aan alles. En om betekenis te kunnen geven, heb je taal nodig. En hoe rijker je taalschat, hoe meer je de gecompliceerdheid en innerlijke verbanden van dit leven betekenis kunt geven. En ik zou zelf, dat is dan weer het beroep waar ik voor heb gekozen, niet weten hoe ik ook maar een fractie van het mysterie dat we aanduiden met het omstreden, vaak ondoordacht gebruikte en ook misbruikte woord god, zou kunnen weergeven.
Taal is zeg maar echt mijn ding, zeg ik Paulien Cornelisse na. En ik begrijp best dat oude woorden waar ik erg op gesteld ben, in onbruik raken. Taal verandert nu eenmaal voortdurend. Een week of twee geleden hoorde ik op de radio een weerman het woord ‘zwerk’ gebruiken. U weet wel, zwerk, een ander woord voor het uitspansel en soms ook voor zich samenpakkende wolken. We maakten ooit deze Tuimeltekst: ‘Donkere wolken pakken we samen.’ Maar goed, de nog jonge vrouwelijke presentator van het radioprogramma had nog nooit van het woord ‘zwerk’ gehoord. Dat gebeurt dus. Ik ken woorden die mijn volwassen kinderen niet kennen en omgekeerd is dat ook zo. Dat laatste is trouwens wel een beetje jammer. Nieuwe woorden worden steeds on-Nederlandser. Met name het Engels duikt voortdurend op in onze taal, te vergelijken met het plantje dat we zevenblad noemen, in je tuin. Woorden als cool, relaxed, chill, sale en issue zijn gewoon geworden. Nu stikt het Nederlands al heel lang van de 'geleende' woorden uit andere talen. Zo werken wij aan een Frans bureau, hangt ons prikbord vol met Duitse ansichtkaarten, krijgen we ons salaris maandelijks met dank aan de Romeinen, en bellen we met een Griekse telefoon. Over het gebruik van deze woorden zul je niemand horen klagen. En is heel voor de hand liggend dat het Nederlands over vijftig jaar de tweede taal is van mensen hier, die doorgaans met hun mede-wereldbewoners chatten en e-mailen in het Engels. Zo gaat dat.
Maar nu tenslotte nog even over god en de taal. Bij beide, denk nog even aan wat James Worthy betoogde over de galg boven je hoofd, zou elke angst om fouten te maken uit het raam moeten worden gegooid. God staat voor mij voor een dimensie van dit bestaan waarin je alleen maar wijzer wordt door juist fouten te durven maken. Als de hele wereld roept dat je moet, dan is er goddank ook een stem die zegt dat je mag. Als iedereen van zichzelf een held wil maken, duikt uit een verborgen hoek de schlemiel op. Als alles een prestatie is, zijn er ook mensen die het leven als een geschenk ontvangen. Daarover gaat het als wij god zeggen. Maar wat dan met het woord ‘godvrezend’? Het klinkt angstig en mijn fantasie associeert het woord met de Noord-Koreanen die moeten leven onder het schrikbewind van mijnheer Kim Jong-un. Maar dan komt weer de gelaagdheid van de taal tevoorschijn. Want godvrezend klinkt voor moderne oren als dat je voor god te allen dage angstig en op je hoede moet zijn. Maar het oude, uit het Hebreeuws vertaalde woord godvrezend duidt op ontzag voor wat jou te boven gaat. Dat is niet uit angst maar uit eerbied. En wie dat vat en daarmee wel z'n plaats inneemt maar als deel van een groter geheel, loopt zelfs kans wijs te worden, staat in een oud lied.