Gezien worden
22 januari 2020 /
Een mij onbekende vrouw, haar gezicht had ik wel eerder gezien, maakte toen ze mij zag en binnenliet, haar excuses. Neem mij niet kwalijk dat ik u de vorige keer vergat te vragen wat u wil drinken. Zij is een van de gastvrouwen van het hospice waar ik wel eens kom om iemand op te zoeken. Ja, die iemand ligt daar al een tijdje, langer dan de meesten die daar komen. Dat kan gebeuren. Ik keek degene aan die mij opendeed en mij zo gastvrij en tegelijk schuldbewust verwelkomde en zei alleen maar dat het de vorige keer niet erg was en dat ik nu heel graag een kop thee zou willen krijgen. Toen ik er later nog eens over nadacht, realiseerde ik mij dat ik op een haard van hartelijkheid was gestuit. Laat ik het zo maar noemen, die combinatie van gastvrijheid en een goed geheugen. Ik voelde me gezien en gewaardeerd, door iemand die ik verder niet kende. Dit is een eenvoudig voorval. Maar ik vroeg mij niet voor het eerst af of dit ook niet te maken heeft met al die onrust en onlust van tegenwoordig. Mensen hebben geen tijd meer, zeggen we dan. Maar waarvoor hebben ze geen tijd meer? Ik zou zeggen: om elkaar te laten weten dat ze elkaar waarderen. En daar hoef je elkaar helemaal niet goed voor te kennen. Het is de omgang met elkaar. Het is enige vorm van belangstelling voor elkaar. En dat niet alleen, ook elkaar de eer bewijzen dat je niet steeds opnieuw kennis maakt maar zo ongeveer onthoudt wat je de vorige keer met elkaar gedeeld hebt, al was het maar even.
In mijn binnenkamer reisde ik terug naar vroegere, lang vervlogen tijden. Het zal mijn pubertijd zijn geweest. Ervaringen dat ik wel in de grond zou willen kruipen omdat ik mij ergens voor schaamde. Ik vond dat ik stoms gezegd of gedaan had. Ja, dat kwam ook boven. Maar ook de angstige gewaarwording ergens niet welkom te zijn. Hoe dat kwam? Omdat ik naar mijn gevoel over het hoofd werd gezien. Iedereen heeft het leuk met elkaar behalve met mij. In een zaaltje met stoelen vond iedereen een plek behalve ik. Ik moest blijven staan. Alsof ik er niet bij hoorde. Natuurlijk, ik ken net als iedereen de angst weggestuurd te worden. Het is dat verhaal in het evangelie waarin iemand, wat verlaat, alsnog aanklopt, de deur opengaat en de persoon binnen, als was hij Jezus, zegt: “Ga weg, ik ken u niet.” Ik schrijf dit nu uit mijn hoofd op. Als bewijs hoe beelden uit het boek hun eigen werk doen in je geest. Het duurde ook bij mij lang – langer dan mij soms lief was, voor ik degene durfde zijn die ik ben en niet meer dacht dat het aan mij lag als een ander een keer mij negeerde.
Het zou kunnen dat wij met elkaar tegenwoordig in de grote hoeveelheid informatie die zich aandient te weinig onthouden van wat wij tegen elkaar zeggen. Ik weet dat overigens niet zeker. Misschien is het alleen maar mijn eigen geheugen dat wel eens hapert. Wat ik wel weet is dat ons gezamenlijke idee over dit leven – zeg nu maar: de tijdgeest – ons nauwelijks tevreden doet zijn met wat er is en met wie we zijn. Het moet altijd beter. Waarom? Omdat dat kan. De illusie van de maakbaarheid van het leven en het rare idee dat wij niet hoeven te dansen met de dood, houden ons in het algemeen gesproken weg bij allerlei vormen van eenvoud en tevredenheid. Veel mensen werken zo hard dat ze in hun vrije tijd alleen maar willen slapen en noemen dat ‘chillen’. En veel van diezelfde mensen haasten zich voort als het gaat om de aanblik van anderen (laat ik nu maar eens dat grootse filosofische inzicht van Emmanuel Levinas verwoorden, de man die het idee van de ander weer terugbracht in het denken over de mens). Wij staan in figuurlijke zin te weinig stil bij elkaar. En we haasten ons ook voort als het gaat om de pijn die we voelen, de verwarring die sluimert en de onzekerheid die op de loer ligt. Nee, alles moet strak op orde zijn. En zo niet, dan gooien we er een schepje bovenop, nog meer energie, nog meer drukte, nog meer uit onszelf halen. Alsof daar, in onszelf, een onuitputtelijke bron zit.
Ik loop het gevaar te algemeen te redeneren. Alsof iedereen zo doet. Terwijl ik genoeg mensen ken die wel tijd nemen voor het onverwachte. Mensen die zich niet laten programmeren door wat zich continu om hen heen aandient, maar hun eigen loop volgen, met tijd voor onderbreking, oponthoud, rust en inkeer. Ik ken ook mensen die nou eens níet zeggen dat zij het zo druk hebben. Voor hen is verbondenheid met een ander, noem het vriendschap, gelukkig van veel grotere waarde dan het egocentrische gezwoeg om alle punten op je lijstje afgestreept te krijgen. En dan kan het zelfs verder gaan. Een crisis is niet gelijk een catastrofe, een crisis kan evengoed een grote levensles zijn. Bij gewone mensen die ik gelukkig veel tegenkom, zit genoeg antiserum tegen de dwaasheid van deze tijd, de dwaasheid die als de slang in de tuin van Eden ons suggereert dat iemand ons in de maling zit te nemen en dat wij moeten nemen wat van ons is. Eeuwige onrust en onlust zijn dus de prijs. Tot er iemand zich jou herinnert en aardig is. En ik besef dat het beste woord voor maatschappij het woord samenleving is. En hoe eenvoudig dit is.