Hoe geweld zich voortplant. Tenzij...
26 april 2019 /
Ze was van na de oorlog. Maar toen ik haar levensverhaal bij stukjes en beetjes hoorde, begreep ik dat die oorlog ook bij haar leven hoorde. Haar vader was 'fout' geweest in die oorlog. Voor de oorlog leefde hij teruggetrokken. Hij was niet iemand die makkelijk aansluiting vond bij anderen. En toen had hij, ergens in 1938, zich aangesloten bij de NSB. Dat was zijn flinke periode geworden. Misschien omdat hij eindelijk een ideaal had in zijn leven, iets waarvoor hij zich kon inzetten. Na de oorlog was hij een tijd onvindbaar, kwam terug, trouwde en uit dat huwelijk was een dochter geboren. Zij dus. De dochter herinnert zich dat hij meermalen zei: 'Had ik maar een zoon in plaats van een dochter.' Uit eigen ervaring beschreef de dochter haar vader als een norse, in zichzelf gekeerde man, angstig en wantrouwend, vaak schamperend op de politiek en de maatschappij. Hij alleen tegenover de wereld.
Was er dan geen moeder? Jawel, ze was er wel, maar ook weer niet. Alles draaide in haar gezin van herkomst om de vader. Spanning hing altijd wel in huis. Wanneer zou zijn agressie weer losbarsten? Zij vertelde hoe moeilijk zij het had om mensen te vertrouwen, om te leven, om niet terzijde te blijven staan...
Dit is dus een verhaal vol geweld. Ik hoor het vaker. En wat zullen we geweld noemen? Natuurlijk, letterlijk slaan en schoppen. Maar ook kleine kinderen, dochters, wier vader onbegrijpelijke dingen met hen deed. Het trauma, het nooit meer kind kunnen zijn. Het meisje kon er toen niet mee leven. Ze stopte de ervaring diep weg in haar ziel. Later, veel later voelt zij een bal van verdriet in haar buik, een vermoeden van onheil, dreiging, weg willen kruipen, dood willen zijn. Lichamelijke klachten. Onvermogen om iemand te vertrouwen. Er zelf niet mogen zijn.
En als het eenmaal in je bewustzijn is, val je in een afgrond. Om dan weer later, stap voor stap, je grote verdriet en schrijnende pijn te voelen. Verdriet om al die jaren in de onderwereld, pijn om al die uren boordevol angst. Je beseft hoe moe je bent. Altijd maar op je hoede zijn. Iedere minuut kan het dreigende weer toespringen. En je weer tot slachtoffer maken. Zoals je je ook niet kunt verweren tegen de dreigende nachtmerries die in het donker over je dekbed kruipen en hun handen uitstrekken naar jouw verstijfde lichaam. Verdriet en pijn, en nog niet eens ben je je bewust van de razernij van je woede.
Er is een verhaal in de oude traditie dat mijns inziens hier iets van verwoordt. Een zo op het eerste gehoor onbegrijpelijk verhaal. Een oud verhaal, uit andere tijden, dat is zo. Maar wel over een dochter en haar vader. Een vrouw zonder naam. Van haar wordt gezegd dat zij nooit een andere man leerde kennen dan haar vader. Haar vader heette Jefta. Jefta was een tragisch figuur. Reeds over zijn jeugd hing een donkere sluier. Hij, de zoon van een prostitué, voelde zich al zijn jeugd buitengesloten door zijn halfbroers. Toen hij inzag dat dit voor hem geen leven was, vluchtte hij om in een onherbergzaam gebied een vrij leven te gaan leiden. Hij stond vanaf die tijd bekend als een roverhoofdman, met andere outlaws om zich heen.
Deze Jefta hoort er niet bij. En toch, in nood, doen zijn familie- en stamgenoten een beroep op hem. Want vechten kan hij als geen ander. En hij, vol rancune over wat hem was aangedaan, aanvaardt het beroep onder voorwaarden en gaat als leider van een deel van Israël de strijd aan met de Ammonieten. Hij barst van de agressie en gaat tekeer als een gewond roofdier. En terloops, zo tenminste lijkt het, doet hij een roekeloze gelofte. Die luidt: ‘Het eerste dat mij tegemoet zal komen uit de deur van mijn huis, zal niet meer van mij zijn maar een offer voor de Heer.
Arm meisje, enig kind. Arme Jefta, roekeloze, van driften vervulde man. Zijn dochter komt hem na de overwinning tegemoet uit de deuropening van zijn huis. Als eerste. Jefta komt er niet onderuit. Zijn dochter aanvaardt. Nog twee maanden leeft deze jonge vrouw in de bergen, als een meisje te midden van haar vriendinnen en dan gebeurt waar het verhaal verder over zwijgt.
Ik heb lange tijd met dit verhaal niet uit de voeten gekund. Ik mis God, al is het maar een kleine verwijzing naar zijn aanwezigheid in dit verhaal. En waarom staat elders in de bijbel dat mensenoffers uit de boze zijn en waarom gebeurt het hier wel, zonder enige vorm van protest? Ik begreep het niet. Tot ik een keer iets las, opgetekend uit de mond van de Nederlandse schrijver Harry Mulisch: "Als je in mijn boeken iets niet begrijpt, wordt dan niet meteen ongeduldig. Beschuldig mij niet dadelijk van onduidelijkheid. Maar vraag je eerst eens af of het misschien juist mijn bedoeling geweest kan zijn dat die bepaalde passage onduidelijk gebleven is."
Dit verhaal is als zovele levensverhalen. Mensen doen zichzelf en elkaar veel aan: bedrog, jaloezie, verraad, incest, emotionele verwaarlozing, opzwepen de beste te zijn, alles. En wat vaak geldt, geldt ook in dit verhaal: de zonde der vaderen wordt bezocht aan de kinderen. Niet omdat God dat wil, maar omdat het zo gaat. Dat zit in de mens. Jefta had zelf een vader die geen vader was. Hij moest alleen leven omdat hij alleen
Bij de meeste mensen die geloven is God begonnen, ooit, als wat de schrijver Hemingway eens noemde 'the hammer up in the sky', de hamer daarboven in de lucht. Die God was vooral een buitenstaander, gesitueerd 'in den hoge', met almachtige en dus meestal angstig makende eigenschappen. God als een schrikbeeld, met eisen waaraan moest worden voldaan. Het proces om aan die God der verschrikking te ontkomen, is voor sommige mensen van nu nog steeds een moeizame strijd.
De satan is volgens een oude mythe ooit als een lichtflits uit de hemel komen vallen. Lucifer. Ik heb mij nogal eens afgevraagd waar hij dan is gebleven. Antwoord: op aarde, in mensen. En hier vindt het gevecht plaats. Tussen geest en ongeest, tussen de Christus en de antichrist, tussen engelen en demonen. Het slagveld is in en tussen ons.
En God zwijgt als dat gebeurt.
En daarin spreekt Hij. Hij...
'drager van de onnoembare namen,
eeuwige, enige, eerste en laatste,
liefde, kenner van harten,
hoorder van onhoorbaar huilen,
ziener van onafzienbaar lijden,
alwetende, alles meelevende,
die hartstochtelijk niets liever wil
dan levende mensen
lichtgevende ogen
die zijn wil
alles in allen.' (Huub Oosterhuis)
En de dochter van Jefta, en alle dochters van vaders die..?
Pijn kan zo vast zijn gaan zitten.
En je moet zo verschrikkelijk veel onder ogen zien.
Soms is er, na een waterval van tranen, het besef dat er licht en lucht is.
God als een andere Vader, als een Moeder weet en niet wegkijkt.
En soms zijn mensen wél te vertrouwen.
Maar dat heeft tijd nodig, zoveel tijd.
'Is er iets mooiers dan dit:
de sneeuw van het verdriet
smeltend in de regen
wordt weer wit
en verlegen,
de avondklok luidt
en een enkele vogel
vliegt in en uit,
in grote bogen
verschuift de tijd
zonder geweld,
de sneeuw smelt.' (Guillaume van der Graft)
Het verhaal over Jefta kunt u lezen in Rechters 11.