Terug naar het overzicht

Beeldspraak

04 september 2010 /
Ds. Aart Mak

De afgelopen dagen zijn we met elkaar een aantal bekende mensen kwijtgeraakt. Elke dag diende zich weer een ander aan die door de dood was gehaald. Eerst was het Conny Stuart en toen Ton van Duinhoven. Vervolgens werd de reus Anton Geesink geveld en daarna blies tweevoudig Tourwinnaar Laurent Fignon de laatste adem uit. Toen was de schrijver Appie Baantjer aan de beurt en tenslotte was het Jean Nelissen die stierf. Het was zo opvallend dat Pieter Geenen, de tekenaar van het dagblad Trouw, een tekening maakte met daarop een grote menigte waarin mensen geschrokken allerlei namen noemden en zich zweterig afvroegen of zij ook misschien al aan de beurt waren. Rennen!, riep iemand. Aan de rand van de menigte was inderdaad de bekende gestalte van de man met de zeis verschenen.

Het ‘door de dood gehaald worden’ is zo’n uitdrukking die suggereert dat de dood als een persoon moet worden voorgesteld. De dood is dan iemand die al die 16,6 miljoen Nederlanders en nog een aantal miljarden andere wereldbewoners voortdurend in de gaten houdt. Ik herinner me een film die ik jaren geleden zag waarin iemand auto reed, in de achteruitkijkspiegel keek en een motorrijder achter hem zag naderen. Toen zag de automobilist het gezicht van de motorrijder in zijn spiegel, het was een doodshoofd, ingeklemd in een motorhelm. Een paar seconden daarna verongelukte de man met zijn auto. En zo zouden we allemaal op een gegeven ogenblik door diezelfde dood gehaald worden. Dit is een mooi voorbeeld van hoe beeldspraak de realiteit angstaanjagender maakt dan ze is. De in 2004 overleden Amerikaanse schrijfster Susan Sontag schreef ooit uitgebreid over iets vergelijkbaars. Ziekte als metafoor luidde de titel van een van haar boeken. Zij signaleerde dat de ziekte kanker nu in de moderne tijd aan de beurt is om als ziekte zonder kloppen binnen te komen. De ziekte wordt ervaren als een meedogenloze, geheime invasie. Zij vergelijkt het met de tuberculose van de 19e eeuw waar in die tijd ook allerlei fantasieën over werden geweven. En je kunt daar evengoed de pest uit de Middeleeuwen aan toevoegen: het was de baarlijke duivel zelf toen. Sontag betreurt dat fantaseren. Zij zou willen dat wij allemaal begrepen dat ziekten oorzaken hebben die opspoorbaar zijn en vervolgens elimineerbaar of tenminste behandelbaar. Anders gezegd, Sontag gelooft in het ziektebeeld maar wil niet weten van het beeld van een ziekte. ‘Ontspoorde celdeling’ hoort tot het ziektebeeld van kanker. ‘Geheime invasie’ hoort tot de beeldspraak bij de ziekte kanker.

Ik citeer deze bijzondere vrouw omdat het verschijnsel nog steeds bestaat. Wij gebruiken bij dood en ziekten beelden die deze geheimzinnig en daarmee ongrijpbaarder maken dan ze zijn. Maar het gebeurt ook op een vergelijkbare wijze in de politiek en de berichtgeving. Zo kopte het dagblad Trouw in de afgelopen week: ‘Rechts kabinet op sterven na dood.’ De kop riep een beeld op dat later waar bleek te zijn. Maar het beeld was sowieso overtrokken. Zo maken we met beeldspraak de realiteit geheimzinniger dan ze is. Veel mensen houden om die reden ook van complottheorieën. Evengoed als we over twee jaar een toenemende storm aan fantasieën zullen tegenkomen over de wereld en waarom die op 21 december 2012 volgens sommigen zal vergaan. Het is blijkbaar menselijk om er meer van te maken dan het is. Denk bijvoorbeeld aan kinderen die spelen onder een tafel met een laken erover, ze fantaseren over de naderende vijand en elk geluid als een teken van diens komst ervaren. Volwassenen hebben dezelfde neiging om overal meer betekenis aan te geven. Ze zien vijanden waar ze niet zijn en allerlei ongeluk, pech, ziekte en dood als een gebaar van een onzichtbare hand. Waarom al die ellende gebeurt is niet duidelijk, maar wel dat het iets te betekenen moet hebben.

Waarom ik dit allemaal zeg? Omdat ik de afgelopen week de grote 20-eeuwse filosoof Heidegger wat beter ben gaan begrijpen. Hij wees er vaak op dat we in een avondland leven. Ook een beeldspraak. Met andere woorden: de dag is haast ten einde. De dag van onze cultuur en ook de dag van onze godsdienst waarin allerlei voorstellingen bestonden over God, hemel, duivel, hel en alles een betekenis had, is bijna ten einde. Maar door aan die godsdienst toch vast te houden, vluchten we volgens hem weg van de aanvaarding van dit bestaan. We willen niet geloven dat dit leven van toeval aan elkaar hangt. We geven zelfs aan het lijden zin. We willen niet dat het is zoals het is. We zouden dat niet kunnen verdragen. En dan speelt godsdienst dus een rol met een aantal veronderstellingen waarvan het maar de vraag is of ze kloppen. Kunt u dat volgen? Zo ja, dan begrijpt u beter de moderne wereld en allerlei achterliggende gedachten die doorgaans nooit worden uitgesproken.

Is wat u en ik geloven dan onzin? Nee, maar het is goed om te beseffen dat we heel veel, zo niet alles niet weten. Veel gelovige uitspraken zijn goedbedoelde fantasie. We scheppen voor elkaar ook illusies om het vol te houden. Veel kerkelijke taal doet nog alsof we leven in de Middeleeuwen met een bovenwereld, een onderwereld en een God die boven alles troont en ons voortdurend volgt of wij wel het goede dan wel het kwade doen. Weet u wat mij dan helpt, als ik hierover nadenk en besef dat wij in totaal andere tijden leven dan zelfs onze ouders konden beseffen? Dan helpt mij Jezus na te volgen zonder te willen weten hoe het zit met God en de wereld en de toekomst. Het is zoals Bonhoeffer vaak schreef in zijn brieven vanuit de gevangenis: leven alsof God niet bestaat. Niet in elk geval zoals jij dacht dat Hij bestaat. En dan denk ik nu aan iemand uit mijn eerste gemeente die de afgelopen dagen is overleden en begraven. Niet bekend en dus niet genoemd in de kranten. Maar laat ik zijn naam wel noemen: Dirk Sorgdrager. Hij was een zachtmoedig en kwetsbaar mens. Maar niet zo kwetsbaar dat hij niet van zich liet horen. Hij moest even op gang komen maar dan merkte je hoe veel hij nadacht en hoe hij zonder kapsones volgeling van Jezus probeerde te zijn. Ik vond hem integer, gewetensvol. Ik kan me ook niet herinneren dat hij kwaad sprak. Het omgekeerde was het geval: hij zocht het goede in zijn medemensen. Temidden van alle mannetjesputters die ook in de kerk en helemaal in de maatschappij rondlopen, viel hij nauwelijks op. Maar ik vond het een eer om met hem samen deel uit te maken van de wereldwijde beweging van Jezus (ook beeldspraak trouwens).

Met muziek van Grieg aan het begin (Holberg Suite) en Rachmaninoff aan het eind (einde 1e deel van zijn 2e pianoconcert). Verder hoorde u muziek van Purcell en gezang 477 uit het Liedboek. Gelezen werd uit
Matteüs 8: 19-20. Het gebed kwam uit de bundel ‘Zeggen en zwijgen’ van een redactie o.l.v. o.a. Marcel Barnard.


 

Deel deze column:

Andere gerelateerde columns: