Terug naar het overzicht

Geloof

24 september 2010 /
Ds. Aart Mak

Ooit waren de Indonesische eilanden voorwerp van grote zorg uit Nederland. Indonesië heette toen nog Nederlands Indië en in het moederland waren de kerken nog groot en sterk en deden dus aan zending. En zo liepen daar allerlei Nederlandse zendelingen rond die wisten waar ze het over hadden en beter dan de kerkleiders hier in de gaten hadden dat de tijden aan het veranderen waren. Toch werden ze verrast toen een keer de grote Engelse zendingsman John Mott bij hen werd rondgeleid. Hij was onder de indruk van wat de gereformeerden en hervormden uit Nederland daar allemaal gepresteerd hadden en vroeg toen: ‘Hebben jullie hier ook al ketterijen?’ Nee, natuurlijk hadden ze die niet, ze waren niet voor niets zendelingen. ‘Dat is dan jammer’ zei Mott. Hij liet hen met stomheid geslagen achter. Pas jaren later begrepen ze wat hij bedoelde. Overal waar het christelijk geloof met een nieuwe samenleving of met nieuwe uitdagingen in aanraking komt, verandert de inhoud van het geloof ook. En dat wat voorheen als ketterij werd gezien, wordt later als aanvaardbaar en soms zelfs als wezenlijk aanvaard. Het beroemdste voorbeeld uit de Bijbel hiervan is Petrus. Hij was als jood overtuigd dat de spijswetten ook in het nieuwe geloof moesten worden onderscheiden. Tot hij die droom kreeg in het plaatsje Caesarea. Van al die wemelende, friemelende, reine en onreine dieren doorheen in dat laken. Toen wist hij, gedreven door een stem, dat al dat oude onderscheid juist tegenwerkt in het bereiken van nieuwe mensen. 

In de huidige tijd bestaat veel krampachtigheid als het om de kerk en de boodschap van de kerk voor de wereld gaat. Veel christenen denken, bij gebrek aan ideeën, dat het nog steeds zo moet en kan gaan als het vroeger ging. Vroeger, de tijd dat de kerk nog bij de meerderheid hoorde. De manier van denken van de kerk had ook macht over het denken van mensen. Want de meesten waren er lid van en het alternatief was atheïsme en dat beperkte zich tot een kleine, intellectuele elite. Het socialisme was lange tijd een wereldse variant van het christendom en ten diepste een correctie op de vanzelfsprekendheid waarmee christenen de bestaande verhoudingen tussen rijk en arm aanvaardden. Hoe dat allemaal ook was, nu is het anders, totaal anders. Het is hard gegaan. Dat wat we eerst nog als een interessant verschijnsel bestudeerden, de secularisatie, is nu doorgedrongen tot in onze families, gezinnen en eigen botten. Wij willen in het algemeen, ene kleine, vasthoudend kerkelijk vrome minderheid daargelaten, niet meer zo afhankelijk van de kerk en gehoorzaam aan de geboden van een onzichtbare God leven. Dat wil niet zeggen dat we van god los zijn. We nemen alleen ons eigen gevoel serieus. Vroeger zeiden onze ouders dat je moest gehoorzamen, ook al ging dat tegen je eigen gevoel in. Nu leren we onze kinderen al jarenlang dat ze iemand mogen zijn, zichzelf mogen worden en dat is dus mondig worden in alle betekenissen van het woord. 

De kerk weet bij dat proces niet aan te sluiten. Niet alleen de rooms-katholieke kerk die helemaal verstrikt is geraakt in de seksuele schandalen en ten diepste lijdt aan de onmogelijkheid toe te geven dat er in de leer iets niet klopt, evengoed de protestantse kerken. Zij proberen zich aan te passen, spreken soms bewust een algemeen verstaanbare taal, zetten letterlijk de kerkdeuren vaker open en verlagen soms figuurlijk de kerkdrempels, maar één ding kunnen ze niet. Ze zijn en blijven kerk, een organisatie, een instituut, een eeuwenoude traditie met de daarbij horende manieren van zeggen en doen. En dat nu is precies wat heel veel mensen die na 1960 geboren zijn, totaal niet meer aantrekt. Zij, producten van een democratische samenleving en mondig makende opvoeding, kunnen zich niet vinden in dit bolwerk van vroeger. Daarnaar gevraagd, en dat doen sommige onderzoeksbureaus soms, gaat het de grote middengroep van deze samenleving om drie zaken: authenticiteit, autonomie en geluk. Dat zijn drie grote woorden en ze staan voor een manier van leven waar we in feite allemaal deel van uitmaken. We willen geestelijk op eigen benen staan, dat is autonomie. We willen onszelf zijn, dat is niet oppervlakkig of materialistisch bedoeld, het gaat om zelfontplooiing, om het unieke van elke mens. En het gaat om geluk, in elk geval het als normaal aanvaarde streven naar geluk. Dat wordt door niemand tegenwoordig betwist. We weten dat geluk kwetsbaar is, zo broos als een zeepbel, maar we beschouwen het leven in deze tijd als een recht van ieder mens om zoveel als mogelijk gelukkig te zijn.

Dat allemaal gezegd hebbend, begrijp ik in elk geval beter waarom de vaak zo massief overkomende boodschap van de kerk, over zonde en vergeving, over verzoening en wedergeboorte, over oordeel en eeuwig leven, ik noem nu maar een paar items, zo totaal niet aankomen bij de volksstammen van het huidige Nederland en overigens ook alle andere landen in West-Europa. Maar wat nu zo interessant is, zelfs fascinerend vind ik, is dat talloze mensen uit die generaties wel te kennen geven dat ze veel ophebben met geloof. Geloof als zoektocht van de geest naar evenwicht, naar waarheid ook. Geloof als een leren omgaan met het onvolmaakte. Zo wordt er bijvoorbeeld heel wat afgebeden door mensen die geen lid zijn van een kerk. Bidden of mediteren. Ook het besef dat een mens zich bij tijden moet onttrekken aan de jacht van dit bestaan om tot zichzelf te komen en dat dan oude wijsheid, een klooster en pelgrimstocht, een spiritueel boek, een cursus of healing heel erg kunnen helpen, is tamelijk verbreid aanwezig. Wat hier dus gebeurt, is geloof buiten de kerk. En wat hier mij troost is dat we bij gebrek aan kerkelijkheid bij lange na niet kunnen zeggen dat er sprake is van een gebrek aan christelijk geloof. ‘Hebben jullie hier ook ketterijen?,’ vroeg John Mott. We zouden hem tegenwoordig moeten antwoorden: onze ketterij is juist misschien wel dat we zo krampachtig vasthouden aan vormen die niet meer werken, terwijl we heel goed weten dat de begrippen liefde, rechtvaardigheid en vergevingsgezindheid, naast het innerlijk gesprek en de vraag naar wie God is, op zoveel andere manieren kunnen worden gedeeld met veel meer mensen dan wij voor mogelijk houden.

Met muziek van Grieg aan het begin (Holberg Suite) en Rachmaninoff aan het eind (einde 1e deel van zijn 2e pianoconcert). Verder hoorde muziek uit de Carmina Burana van Carl Orff en gezang 20 uit het Liedboek van de Kerken. Gelezen werd uit 2 Korinte 4: 6-7. Het gebed kwam uit de bundel ‘Bij gelegenheid (II)’ van Sytze de Vries.


 

Deel deze column:

Andere gerelateerde columns: