Terug naar het overzicht

Kunst

09 oktober 2010 /
Ds. Aart Mak

Donderdagavond begaf ik mij per trein naar een plaats in het Gooi om daar een aantal mensen meer over de dood te vertellen en vooral natuurlijk over de altijd weer spannende vraag of er leven is na de dood. Ik zag mijzelf zitten, in mijn geklede regenjas met mijn op mijn jubileum van mijn geliefden cadeau gekregen leren tas naast me. Als een ouderwetse handelsreiziger ging ik mensen die al naar mijn komst uitkeken, mijn waren uitventen. Meer dan wat geschreven woord en vooral gesproken woord, plus wat empathie en vriendelijkheid had ik in feite niet te bieden. Het hele geloof waar ik zoals u weet een vertegenwoordiger van ben, wordt door sommigen beschouwd als een knap geconstrueerde verzameling gebakken lucht. Op z’n best is het goed bedoeld maar alle gepraat dat er meer zou zijn tussen hemel en aarde en dat de mens een wezen is met een onbekende bodem en geheime bestemming, wordt door sommigen even hard weggehoond als de hersenonderzoeker Dick Swaab zijn eveneens gepensioneerde collega cardioloog Pim van Lommel aan de kant schuift.

Ik stapte uit en liep op mijn gemak in het intussen donker geworden dorp naar de kleine kerk met de grote bijzaal. En ik bedacht dat het maar goed was dat mijn beroep niet gesubsidieerd wordt door de binnenkort aantredende regering, anders zou ook daar flink het mes zijn ingegaan. Want in alles wat de laatste weken woelde om verandering in de politieke arena van Den Haag, werd haast vergeten dat dit kabinet flink gaat bezuinigen op kunst. Nu is kunst nog wat anders dan religie, hoor ik sommigen van u zeggen, maar mag ik dat misverstand dan even uit de weg doen? In de kunst gaat het om materialen als verf, steen, klei, katoen, inkt en papier. Allemaal zaken waarmee je muurtjes bouwt, huizen verft, boodschappenbriefjes schrijft en kinderen in slaap zingt. Kan iedereen, zou je zeggen. Maar dan komt de kunstenaar en die maakt er iets van dat ons met heimwee vervult, ontroerd luisteren we alsof we engelen horen zingen of kijken om ons heen en snikken even van geluk. Dat schilderij van de oude Tobias en zijn vrouw bij de schouw waarover ze nu twisten of het wel of niet een echte Rembrandt is, is ook een mooi voorbeeld. Het heeft iets en ik kan er zomaar minutenlang naar staren en mijmeren over leven, oud worden en dood gaan. Kunst is de afdeling van ons bestaan waarin we op zoek zijn naar wat niet op de gewone manier bestaat maar wel waar is. Elke keer kunnen we, bij werkelijk begaafde kunstenaars, ons verbazen over wat we zelf niet hadden waargenomen maar waarvan we wel een vermoeden hadden dat het bestaat. Bij sommige moderne kunstuitingen zeggen mensen wel eens dat hun eigen kind het ook had kunnen maken. Daar hebben die mensen volkomen gelijk in. Kunst raakt daar aan de oorsprong van de christelijke religie waarin een kind in het midden van de kring wordt gezet als voorbeeld van oorspronkelijkheid en onbevangenheid. Wie niet wordt als een kind, zal het koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan. Religie en het instituut kerk zijn op hun best als daar net als in de kunst, wordt gespeeld met woorden, muziek en allerlei gebaren om iets te duiden dat niet op de gewone manier bestaat maar wel waar is. 

Ik wil maar zeggen dat er heel wat overeenkomsten zijn tussen kunst en religie. En zoals de kunst er bij het nieuwe kabinet bekaaid lijkt af te komen, zo speelt zich al langer een minder opvallende maar vergelijkbare terugloop van religie af. Ik bedoel nu eens niet de teloorgang van het geloof in een almachtige God die waakt over ons allen. Dat is een ander verhaal. Ik duid op de achteruitgang van smaak en goede zeden, datgene waar juist alle religies en zeker ook het christelijk geloof eer mee inlegden. Denk aan de door velen, ook door Jezus gebezigde gulden regel die luidt: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.’ En aan een Nieuwtestamentische opmerking als: ‘Uw vriendelijkheid zij bij alle mensen bekend.’ Dat zijn vervagende woorden in een tijd dat grofheid en het elkaar beledigen onder het mom van vrijheid van meningsuiting, door de jongens van Geen Stijl, de pubers van Oh Oh Cherso en sommige aanhangers van de Partij voor de Vrijheid de status van het donkere steegje en de onderbuik zijn ontstegen. Ik hoorde de afgelopen dagen wat een opvallende politica als Femke Halsema (vrouw, links) wekelijks aan scheldkanonnades en gore taal in haar mailbox aantreft en moet wegklikken en wegslikken. We gaan waarschijnlijk een tijdperk tegemoet, zo we ons daar niet al in bevinden, dat de boze briefschrijvers, opgewonden standjes en zogenaamd gespierde taal bezigende politici de boventoon gaan voeren. Zeggen wat je vindt, niet eromheen draaien, nuanceringen aanbrengen is verdacht, mensen de waarheid zeggen is stoer en schelden doet geen zeer, daar moet je maar tegen kunnen.

De wel erg verguisde demissionaire premier Balkenende, zei het al jaren geleden: Nederland loopt gevaar te verhufteren. Sinds hij dat zei, is het er niet beter op geworden. Het zal een hele toer worden om weerstand te bieden tegen het toenemende geschreeuw, het ongeargumenteerde gepraat en vooral de groffe beledigingen die mensen over zich heen krijgen. Tegelijk krijgt het geloof de kans om te laten zien dat het meer is dan gebakken lucht. Ware godsdienst (of religie) is als het goed is een hoeder van wat goed, waarachtig en echt mooi is. Als het goed is, ja. Ik moet de laatste dagen nogal eens denken aan de in 1986 overleden IKON pastor Alje Klamer en wat hij ooit zei: Met woorden een dam opwerpen is een koud kunstje; met woorden bruggen bouwen, dat is pas echte kunst.

Met muziek van Grieg aan het begin (Holberg Suite) en Rachmaninoff aan het eind (einde 1e deel van zijn 2e pianoconcert). Verder hoorde u filmmuziek van Joseph Vitarelli en gezang 106 uit het Liedboek van de Kerken. Gelezen werd uit Matteüs 18:1-4. Het gebed kwam uit de bundel Bij gelegenheid (II) van Sytze de Vries.

Deel deze column:

Andere gerelateerde columns: